Acht lezingen over het Nieuwe Klimaatregime.
Dit boek van Bruno Latour is een inspiratiebron bij het denken over en werken aan de Ambassade van de Noordzee. Uitgeverij Octavo bracht in november 2017 de Nederlandse vertaling van Facing Gaia uit, met onderstaande achterflap. Daaronder hebben wij enkele citaten uit het boek gezet.
“In Oog in oog met Gaia stelt de Franse filosoof en wetenschapsantropoloog Bruno Latour dat de natuur niet langer de stabiele achtergrond vormt van ons doen en laten. We zijn toegetreden tot het tijdvak van het antropoceen. In dat tijdvak dringen de ecologische gevolgen van het menselijk handelen zich hardhandig op de voorgrond. We meenden dat er vrede heerste, maar we zijn in oorlog.
De ecologische mutatie die zich voltrekt, betitelt Latour als het Nieuwe Klimaatregime. De oude natuur wijkt voor een wezen in beweging, waarin menselijke activiteit en natuurlijke wereld talloze onverwachte verbindingen aangaan: Gaia.
Latour neemt de controversiële Gaia-hypothese van James Lovelock als uitgangspunt, en zet daarnaast rechtsfilosofie en kunst in om de politieke, religieuze en wetenschappelijke dimensies van het verouderde natuurbegrip te ontwarren. Zo legt hij in dit ongemeen rijke en verrassende boek de basis voor een hoogst noodzakelijke politisering van de ecologie – voor onze terugkeer op Aarde. Dit boek is voortgekomen uit een cyclus van lezingen in Edinburgh. De lezingen zijn uitgebreid en volledig herschreven, met behoud van de oorspronkelijke toon en stijl. Latour koppelt denken-in-actie en humor aan een fabelachtige eruditie, maar schuwt de polemiek niet.
Bruno Latour is als hoogleraar verbonden aan Sciences Po in Parijs. Tot zijn bekendste boeken behoren Laboratory Life (1979), Nous n’avons jamais été modernes (1991) en Enquête sur les modes d’existence (2012).”
De Groene Amsterdammer artikell
Citaten:
Over trage politiek
‘Gletsjers lijken sneller te krimpen, het ijs vlugger te smelten, soorten in hoger tempo te verdwijnen dan de plechtstatige tred waarmee de politiek, het bewustzijn en de gevoeligheid voortschrijden.’
Over strijdende territoria
‘Weet u nog hoeveel vindingrijkheid ooit nodig was om het onwaarschijnlijke wezen genaamd het volk, of, later, de sociale kwestie in het leven te roepen? Het is toch onvoorstelbaar dat je in één klap, gewoon door er heel hard aan te denken, zou ontdekken hoe vredesonderhandelingen [tm: tussen mens en natuur-actoren] tussen strijdende territoria eruit kunnen zien?’
Over realisme (P. 91)
“Het kan paradoxaal klinken, maar om aan realisme te winnen, moeten we ons afkeren van elk pseudorealisme waarin mensen worden geportretteerd terwijl ze paraderen voor een decor van dingen.”
Over de Bosdelegatie (P.368)
‘Wat? Het soevereine volk, waar haalt u dat vandaan?’ ‘Wat, een Bosdelegatie? U bent niet goed bij uw hoofd!’ ‘Als het u verbaasd dat ‘Bos’ mag spreken, dan moet het u ook verbazen dat een president spreekt alsof hij ‘Frankrijk’ vertegenwoordigt’
Over realisme (P. 91)
“Het kan paradoxaal klinken, maar om aan realisme te winnen, moeten we ons afkeren van elk pseudorealisme waarin mensen worden geportretteerd terwijl ze paraderen voor een decor van dingen.”
Over ongevoeligheid en de ecologische kwestie (P. 271)
“De vraag is dus: waarom lijken ecologische kwesties onze identiteit, onze veiligheid en onze rijkdommen niet rechtstreeks aan te gaan? Waarom is dit geen normale, banale, wereldse, doodgewone situatie? Ga me niet vertellen dat het domweg komt omdat de dreiging zo omvangrijk is en zo ver afstaat van onze dagelijkse beslommeringen. Op de minste terroristische aanslag reageren we massaal, maar we beginnen verveeld te geeuwen bij het bericht dat we de aanstichters zijn van de zesde extinctie van soorten op aarde. Nee, reactiviteit en gevoeligheid, daar gaat het om. We kiezen collectief waar we gevoelig voor zijn en wanneer een snelle actie vereist is. In andere tijden zijn we overigens wel in staat gebleken ons het lijden van wildvreemden die aan het eind van de wereld leefden aan te trekken, of dat nou was uit ‘solidariteit met het proletariaat,’ in naam van de gemeenschap der heiligen’ of doodgewoon uit humanisme. Nee, in dit geval is het alsof we besloten hebben ongevoelig te blijven voor een reactie van een bepaald type wezens, zij die grosso modo te maken hebben met de zonderlinge figuur ‘materie’.”
Over het overview effect
“Juist omdat niemand de Aarde nog globaal kan begrijpen, is het zo belangrijk geworden om het globale weer te lokaliseren. Dat is de les van het antropoceen. Zodra de Aarde als een eengemaakte bol van aarde en water wordt voorgesteld, wordt de geo-geschiedenis teruggebracht tot het oude format van de middeleeuwse theologie [..]. De ‘blauwe planeet’ heeft ondanks het unanieme enthousiasme dat ze heeft opgewekt, het denken duurzaam vergiftigd. Het is een samengesteld beeld, waarin de antieke kosmologie van de Griekse goden, de oude middeleeuwse voorstelling van de Christelijke God en het complexe datagarigsnetwrk van de NASA door elkaar zijn gemixt om vervolgens in het sterk vervormde medialandschap te worden geslingerd.
[..]
Door de bolvorm wordt kennis afgerond tot een doorgaand, volledig, transparant, alomtegenwoordig volume, dat verhult hoe buitengewoon lastig het is om datapunten die uit alle instrumenten en en alle disciplines afkomstig zijn, bij elkaar te brengen.
[..]
Om het weer anders te formuleren: wie de Aarde als Globe ziet, waant zich nog altijd een God.”
De Natuur bestaat niet (P.237)
‘Het Volk van de Natuur kan niet worden opgeroepen, want het is nu juist geen collectief – geen enkel compositieproces maakt het mogelijk de verspreide leden ervan te verzamelen. Hoe zou het ons dan verbazen dat het volk van de Natuur zich niet in staat acht de Aarde te bewonen, wetende waar het zich bevindt en wat het er kan doen, al beweert het tegelijk die Aarde ‘in haar globaliteit’ te vatten?’
Over politieke bedrijven (P. 367)
‘U kunt zich moeiteloos voorstellen dat een vorst die rustig zijn domein in het oog houdt, danig opschrikt wanneer territoria hem ineens krachtig van repliek dienen en roepen: ‘Dit is niet meer van jou!’ [..] Tot nog toe waren deze belangen, deze verstrengelingen alleen maar in het debat aanwezig als gegevens die het kader schetsen waarin de staatsdelegaties opereerden. De gegevens waren er uiteraard, maar stilzwijgend en onbezield. In ieder geval gedramatiseerd. Ze vormden een kader, waren geen agentia. Het waren cijfers, geen stem, geen drama, geen rol in een zich ontwikkelend plot. Met andere woorden, we waren nog in het holoceen: de bodem reageerde niet op de menselijke handelingen.’
Over vreemden en vijanden (P. 332)
‘Wat gebeurt er wanneer we ook erkennen dat een belangenloze, externe derde partij ontbreekt om als arbiter op te treden in conflicten tussen mensen en andere wezens, oftewel niet-mensen, die ‘in een bijzondere intensieve zin’ – geen twijfel daarover – ‘vreemden’ kunnen worden. Als je ecologische conflicten uitvecht alsof ze plaatsgrijpen onder de bescherming van een onpartijdige arbiter, ligt het dan niet voor de hand dat ze eveneens neer zullen komen op gewone politieoperaties, zonder het onderscheid vriend/vijand ook maar enigszins in het geding te brengen? Het gaat in dat geval gewoon om rationele lieden tot rede te brengen of vaststaande kennisop te doenover onbezielde objecten. Bij gebrek aan elke ‘zijnsmatige ontkenning van een ander zijn,’ zullen we gevechten tussen tegenstanders kunnen constateren, maar geen oorlog tussen vreemden. Daar hebben we de oorsprong van de depolitisering van ecologische vraagstukken te pakken: naturalisten hebben geen vijand, aangezien in de strikte zin des woords, het pleit is beslecht– zowel in legale als in geleerde zin.’
Over de simulatie in Amandiers (P. 376)
‘De simulatie was een test die de volgende vaststelling opleverde: in tijden van ecologische mutatie kan het bestuur in twee richtingen worden uitgeoefend, naar boven en naar beneden. Naar boven, door een beroep te doen op een gemeenschappelijk hoger principe, namelijk de Staat van de Natuur. Jammer genoeg is de Staat van de Natuur niet alleen onbestaand, maar leidt hij bovendien tot een volledige depolitisering van de onderhandelingen, die gewoon een toepassing van verdelingsregels worden. Naar beneden, door te erkennen dat er geen soevereine arbiter is en door alle belanghebbende partijen op dezelfde voet van soevereiniteit te plaatsen. De eerste richting is utopisch, in de etymologische betekenis dat ze ‘geen plaats’ heeft, dus nergens is; in de tweede richting geeft men zichzelf een bodem. Die situatie bestaat evenmin? Dat klopt, maar op die manier kunnen de onderhandelingen tenminste weer worden gepolitiseerd aan de hand van het meest essentiële: het toebehoren aan een territorium. Als de democratie opnieuw moet beginnen, dan moet ze dat van beneden af doen, dat komt goed uit, want niets is meer ‘beneden’ dan de bodem! U vroeg bottom-up? Alstublieft!’
Over de simulatie in Amandiers:
‘Dit vormt de belangrijkste innovatie van de simulatie van mei 2015: we kunnen de kortzichtige verdediging van ons eigenbelang weliswaar niet opgeven, maar is het haalbaar de lijst van dingen waarin we rechtstreeks belang stellen langer te maken? Als natiestaten zich bedreigd voelen door andere delegaties die claimen over dezelfde bodem of delen van de dezelfde bodem gezag uit te oefenen, hoe zullen ze dan reageren? Hoe zullen ze herdefiniëren waaraan ze, meer dan aan wat ook, gehecht zijn? Je begint aan de onderhandelingen met een bepaald beeld van je belangen en je gaat met een ander beeld ervan weer naar buiten. Als antwoord op realpolitik: nog meer realpolitik … Is dat uiteindelijk niet hoe we de ‘schitterende kunst van de diplomatie’ kunnen leren?’